Onderzoek in grotten van Han toont invloed van mens op het klimaat

Onderzoek in de grotten van Han bevestigt dat de mens al sinds de 17de eeuw zijn stempel op het klimaat drukt. Eeuwenoude stalagmieten tonen aan dat België steeds warmer en droger wordt.

Onderzoekers van de VUB-onderzoeksgroep Analytical, Environmental and Geochemistry (AMGC) in samenwerking met UGent en het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) hebben vastgesteld dat zeker vanaf de zeventiende eeuw de zomers in wat nu België is, systematisch warmer werden en de winters gaandeweg droger.

Ze konden ook vastleggen wanneer de invloed van de mens op het klimaat een zichtbare rol begon te spelen. De onderzoekers deden dit aan de hand van boormonsters uit een stalagmiet uit de grotten van Han-sur-Lesse. De studie werd gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Climate of the Past.

Stalagmiet

Het team stond onder leiding van Stef Vansteenberge van de VUB-onderzoeksgroep AMGC en gebruikte voor het onderzoek “Proserpine”, een brede en snelgroeiende stalagmiet die zich diep in de grotten van Han bevindt, zodat er zo goed als geen contaminatie is door het toerisme in de bijzonder populaire grot.

Stalagmieten groeien elk jaar, vergelijkbaar met de groeiringen van bomen. Die jaarringen zijn niet in alle stalagmieten even duidelijk als in Proserpine, waardoor die heel erg geschikt was voor dit soort onderzoek.

“Stalagmieten worden vaker voor dit soort klimaatonderzoek gebruikt”, legt geochemicus Niels de Winter van AMGC uit. “Sterker nog, deze specifieke stalagmiet is eerder gebruikt voor een langetermijn-klimaatreconstructie van de laatste 500 jaar. Het nieuwe aan dit onderzoek is dat we nu ook naar seizoenen kunnen kijken.”

Water in de grot

De onderzoekers namen drie monsters uit de stalagmiet die ze vervolgens onderzochten met de Uranium-Thorium-methode. Deze methode, samen met het tellen van de jaarlijkse laagjes maakt de datering precies waardoor men kon uitmaken dat de monsters volgende data overspanden: een periode van 1960 tot 2010, een zeventiende-eeuws monster voor de jaren 1635 tot 1646 en een uit de zestiende eeuw van 1593 tot 1605.

“We onderzochten de boormonsters op de aanwezigheid van koolstof- en zuurstofisotopen, die jaarlijks aangevoerd worden via het water dat de grot insijpelt”, zegt de Winter. “Door de variaties in de hoeveelheid water en de isotopensamenstelling van dat water kunnen we afleiden hoe de neerslag per seizoen en per jaar evolueerde.”

Kappen van bossen

Als er meer neerslag is of als er een minder dikke bodem boven de grot ligt, komt er ook meer en sneller water in de grot. Het water neemt andere elementen op die vervolgens in de stalagmiet terecht komen. Zo kan men aantonen dat het warmer en droger wordt omdat er in de hedendaagse monsters veel hogere concentraties van de elementen magnesium en strontium zitten. Die sluipen er namelijk in, als het water er langer over doet om de grot in te sijpelen, zegt de Winter.

“We konden in ons onderzoek vaststellen dat de mens al in de zeventiende eeuw zijn stempel op het landschap begint te drukken. Door het kappen van de bossen boven de grot kwam er plots meer water tot in de grot omdat de bodem door het kappen verdwijnt of dunner wordt. In die periode groeide de druipsteen dan ook aan een hoger tempo. Dat effect verdwijnt weer in de 20ste eeuw.”

“Onze conclusies is dan ook dat de zomers in België sinds de 17e eeuw warmer zijn geworden en de winters droger met minder neerslag”, zegt de Winter. “Daarnaast zien we dat de invloed van de mens op de omgeving van de grot, zoals de vegetatie en de bodem, toegenomen is sinds de 18e eeuw.”